Sinds vorige week vrijdag ben ik in het bezit van een ‘afvalpas’. Die kan ik gebruiken om mijn restafval (‘vuilnisman, kan deze zak ook mee?’) in de daartoe in de kadebodem ingegraven container te werpen, via een sluis die zich in een glasbakachtige opbouw bevindt.
Deze pas verbindt mij met de moderne tijd. Eén kleine huishoudelijke ergernis behoort daarmee tot het verleden. Nooit meer hoef ik er op dinsdagavond of woensdagochtend aan te denken om de zak buiten te zetten. Nooit meer staat die zak, als ik dat vergeet, een week op mijn balkon weg te rotten.
Ondanks het gemak stemde het me, ik kan er niets aan doen, weemoedig. En dat nam ik mezelf kwalijk.
Een tijdlang was de opbouw van de container nog niet klaar. De container was wel al ingegraven. Toen lag er een betonnen plaat over het geheel heen. Die betonnen plaat bevatte één woord, gegraveerd in het oppervlak: ‘Rutte’. Naar de firma die deze containers verzorgt, weet ik nu. Maar elke keer als ik er langsliep, dacht ik: ‘Het is net of dit het toekomstige graf van premier Rutte is.’